Geschiedenis van Hengelo
Van dorp naar moderne industriestad: de historie van Hengelo in vogelvlucht. Hengelo vormt samen met Beckum en Oele een gemeente van ruim 80.000 inwoners.
De geschiedenis van Hengelo gaat ver terug in de tijd. 10.000 jaar geleden woonden hier al mensen. In de middeleeuwen bestond Hengelo uit slechts enkele woningen. In 1802 stonden er zo’n 200 boerderijen en huizen. Het dorp was niet groot maar wel vanaf 1802 al wel een zelfstandige gemeente. Onder invloed van de komst van Stork in het midden van de 19e eeuw, groeide Hengelo uit tot een industriestad die bekend zou komen te staan als ‘Metaalstad’.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de binnenstad van Hengelo zwaar gebombardeerd, waardoor het hart van de stad na de oorlog bijna volledig opnieuw moest worden opgebouwd. Hierdoor is Hengelo een typische wederopbouwstad geworden, met veel monumentale wederopbouwpanden.
In de decennia daarna groeide Hengelo uit tot een moderne industriestad met tal van faciliteiten en woonwijken.
Hengelo in de prehistorie en de Middeleeuwen
Prehistorie
De oudste bewoners van het gebied dat tegenwoordig de gemeente Hengelo omvat, waren rondtrekkende jagers die omstreeks het einde van de ijstijd (zo’n 14.000 jaar geleden) neerstreken in de beekdalen en woonden in tenten van dierenhuiden. Latere bewoners legden zich toe op landbouw en veeteelt en ze woonden aanvankelijk in schamele ronde hutten.
Middeleeuwen
Rond het jaar 500 woonde een groot deel van de boerenbevolking in deze regio in een woningtype dat later bekend werd als lös hoes: een vroeg boerderijtype dat mens en dier bescherming bood tegen weer en wind. Groepen bij elkaar gebouwde boerderijen rond de essen vormden in de middeleeuwen de zogenaamde marken. De grondeigenaren hadden er stemrecht in de markevergaderingen , de holtincks, waarin besluiten werden genomen over het gebruik van de woeste markegronden. Het huidige Hengelo omvat (delen van) de marken Woolde, Oele, Driene, Beckum, Hasselo en Twekkelo.
Huys Hengelo
Het dorp Hengelo zelf behoorde tot de marke Woolde met als hoofdhof het Huys te Hengel, waarvan de naam voor het eerst opduikt in een akte uit 1337. Bekende heren van Hengelo waren Frederik van Twickelo en Willem Ripperda. De laatste was meermalen Drost van Twente en maakte in 1646 deel uit van de afvaardiging uit de Nederlandse gewesten bij de onderhandelingen over de Vrede van Münster, waarmee de Tachtigjarige Oorlog in 1648 tot een eind kwam.
Hengelo in de 16e en de 17e eeuw
Het zestiende-eeuwse Hengelo was een ‘klein en schamel dorp’ en daarin zou ook in de volgende eeuw geen verandering komen. Toen de Spanjaarden aan het eind van de zestiende eeuw ook de Twentse regio binnenvielen, waren ‘brand en roof’ aan de orde van de dag. Met Pasen 1595 vielen 43 Hengelose huizen ten prooi aan de vlammen, ongeveer een derde van het toenmalige dorp. In 1616 kwam het Huys Hengelo in het bezit van het geslacht Ripperda. Unico Ripperda, die in 1625 erfmarkerichter van Woolde, Driene en Oele zou worden. De arme boerenbevolking had zich intussen gericht op de verbouw van vlas. De stengels van dit gewas waren geschikt om garen van te spinnen en daarvan stoffen te weven. Het spinnen werd door de vrouwen gedaan en in de wintermaanden werd door de mannen in de weefkamers bij de boerderijen en huizen het ‘lijnwaad’ geweven, dat later langs de oevers van de beken werd gebleekt.
Hengelo in de 18e en 19e eeuw
18e eeuw
De Hengelose boeren produceerden meer stoffen dan ze voor eigen gebruik nodig hadden. Wat ze zelf niet nodig hadden, werd verkocht aan rondreizende opkopers, de zogenaamde linnenreders. In de loop van de achttiende eeuw gingen deze opkopers ook de textielproductie organiseren door beroepswevers in kleine werkplaatsen voor hen te laten werken. Wolter ten Cate (1701-1795) was zo’n Hengelose fabriqueur en hij wordt beschouwd als de grondlegger van de Hengelose textielindustrie. Uit Vlaanderen en Danzig afkomstige instructeurs legden op initiatief van Ten Cate in Hengelo de basis voor de productie van bontgoed en damast. De Hengelose wevers zouden specialisten worden op het gebied van deze hoogwaardige textielproducten.
19e eeuw
Tijdens de Franse overheersing (1795-1813) werd Hengelo op 1 mei 1802 een zelfstandige gemeente, bestaande uit het dorp Hengelo en een aangrenzend deel dat werd aangeduid met Veldzijde. Ook het dorp Beckum maakt sindsdien deel uit van de nieuwe gemeente. De eerste maire was de plaatselijke fabriqueur Jan Dijk. Het Huys Hengelo wisselde in de achterliggende eeuwen vele malen van eigenaar en was in het begin van de 19e eeuw ernstig in verval geraakt. Uiteindelijk werd het in 1830 afgebroken. Twee jaar later werd de jonge Mr. Bartholomeus baron Sloet tot Oldhuis al op 24-jarige leeftijd benoemd tot burgemeester van de ruim 3000 inwoners tellende gemeente.
Van huisnijverheid naar industrie
Na de Belgische Opstand in 1830 onderzocht Willem de Clercq, directeur van de Nederlandse Handel Maatschappij, in opdracht van koning Willem I, de mogelijkheden om in de Noordelijke Nederlanden nieuwe centra voor textielproductie op te zetten. In Hengelo ontmoette De Clercq de Engelse textielspecialist Thomas Ainsworth. Tijdens deze ontmoeting werd de kiem gelegd voor een op moderne leest geschoeide textielproductie in de Twentse regio. Het vakmanschap van de Twentse wevers en de lage lonen speelden daarbij een doorslaggevende rol. Stoommachines deden na 1830 hun intrede en in 1854 verplaatste Charles Theodorus Stork zijn weverij, de latere Koninklijke Weefgoederenfabriek, van Oldenzaal naar Hengelo. Een jarenlange lobby van dezelfde C.T Stork leidde er in 1865/’66 toe dat Hengelo op een kruispunt van spoorwegen kwam te liggen. In 1868 verplaatste C.T. Stork vervolgens zijn machinefabriek, de latere Koninklijke Machinefabriek Gebr. Stork & Co., van Borne naar Hengelo en dat zou voorgoed een stempel op de Hengelose samenleving gaan drukken. Tussen 1870 en 1900 zou het inwonertal dankzij de bloei van de industrie verdubbelen tot ongeveer 10.000 inwoners.
Rond het midden van de 19de eeuw komt de industrialisatie verder op gang. Ook de appendagefabriek (machineonderdelen) van G. Dikkers en de Hengelose Bierbrouwerij starten hun productie. Na 1900 komen bedrijven als Twentsch Station voor Stroomlevering, Hazemeijer, Heemaf, Akzo en Hollandsche Signaal naar Hengelo. De combinatie met een perfecte infrastructuur (de beide sporen liggen er dan al) leidt onmiddellijk tot een snelle groei.
Hengelo na 1900
Kort na 1900 werd met de vestiging van twee elektrotechnische bedrijven de basis gelegd voor de verdere expansie van Hengelo. R.W.H Hofstede Crull verplaatste zijn Twents Centraal Station voor elektrische stroomlevering van Borne naar Hengelo en richtte vervolgens de Heemaf op. Bij deze laatste onderneming was Floris Hazemeijer werkzaam, de grondlegger van nog twee andere elektrotechnische ondernemingen: Hazemeyer en Hollandse Signaalapparaten. Het inwonertal zou vanaf 1900 iedere tien jaar toenemen met ongeveer 8.000 inwoners, zodat de stad In 1951 50.000 inwoners telde. Velen waren van elders afkomstig en vestigden zich in nieuwe woonwijken. In het begin van de eeuw kwam de Afrikaanderbuurt tot stand. Later zouden o.a. de Noork, het Wilbert en de Nijverheid volgen. Ook werd een deel van de Hengelose Es bebouwd. Rond 1930 was de textielindustrie niet langer de belangrijkste werkgever. Zij was inmiddels overvleugeld door de metaalsector en elektrotechnische bedrijven. Met de vestiging van de Koninklijke Nederlandse Zoutindustrie langs het pas in gebruik genomen Twentekanaal werd ook de chemische sector in 1936 een belangrijke werkgever.
Tuindorp ’t Lansink
In 1911 werd door Frans Stork, een kleinzoon van C.T. Stork, die later zijn grootvader en vader zou opvolgen als directeur van de machinefabriek, de eerste steen gelegd voor een bijzonder woningbouwproject van de Hengelosche Bouwvereeniging: ‘Tuindorp ’t Lansink’. Het idee voor deze wijk was afkomstig van zijn vader, C.F. (meneer ‘Coen’) Stork. Geïnspireerd door de Delftse sociale ondernemer Jacob van Marken (het Agnetapark in Delft) en Engelse tuinsteden zoals Port Sunlight in Liverpool, ontstond hier een wijk waar arbeiders, beambten, en zelfs fabrieksdirecteuren woonden. Architecten Karel Muller en Beudt en landschapsarchitect Wattez gingen in hun ontwerp uit van de bestaande landschapsstructuur van lanen, dijken en erven. De natuurlijke lijnen, de harmonische combinatie van functies, de diversiteit van woningen en de zeer ruime opzet maken dit tuindorp tot een uniek stadsgezicht.
Hengelo tijdens de Tweede Wereldoorlog en wederopbouw
Oorlog
Tot aan de Tweede Wereldoorlog had Hengelo een centrum zoals veel dorpen die zich na de komst van industrie en spoorwegverbindingen stormachtig tot industriesteden hadden ontwikkeld. In het centrum stonden huizen, winkels en zelfs boerderijachtige panden door elkaar langs smalle, bochtige straatjes. Van die oude stadskern is bijna niets meer over. Tijdens de oorlog was Hengelo vanwege zijn ligging op een knooppunt van spoorlijnen en de aanwezigheid van zware industrie regelmatig doelwit van bombardementen.
Op donderdagmorgen 29 april 1943 legden duizenden arbeiders, werkzaam bij de grote Hengelose bedrijven, massaal het werk neer. Het was een goed voorbereid protest tegen het Duitse besluit om alle Nederlandse dienstplichtigen alsnog als krijgsgevangenen naar Duitsland over te brengen. Aanvankelijk verspreidde deze staking, die later bekend zou worden als de ‘April-Mei Staking’ zich razendsnel over Twente. Harde vergeldingsmaatregelen van Duitse zijde stonden een verspreiding van de staking over de rest van het land in de weg. De zwaarste bombardementen op de stad vonden plaats op 6 en 7 oktober 1944. Doelwit van de geallieerde bommenwerpers was de voor de bezetter belangrijke spoorwegverbinding die dwars door de stad liep. Hierbij werd echter ook het centrum zwaar getroffen en er kwamen 112 inwoners van Hengelo om het leven. Eveneens een zwarte bladzijde uit de Hengelose oorlogsperiode is het lot van 167 joodse inwoners, die de oorlog niet overleefden. Op 3 april 1945 werd Hengelo door Britse troepen bevrijd.
Wederopbouw
Door bombardementen waren 3000 huizen, winkels en bedrijven beschadigd. Hengelo was na de oorlog de eerste Nederlandse gemeente die bij de regering een wederopbouwplan indiende. De stedenbouwkundigen stond een stadscentrum voor ogen dat modern was: rechte lijnen, brede straten, ruime pleinen en hoogwaardige architectuur. Veel panden die de bombardementen hadden doorstaan moesten alsnog wijken voor de nieuwe plannen. Hengelo herrees als een typische wederopbouwstad met een mix van sociale woningbouw, moderne bedrijfspanden en stadsvilla’s. Het spoorwegstation werd verlegd in westelijke richting en er werd ruimte gemaakt voor een flink marktplein. Met name rond de markt moest alles opnieuw worden opgebouwd en aan de randen van de stad verrezen nieuwe woonwijken als Klein Driene, de Berflo Es en Veldwijk. In 1958 werd ‘Hengelo Herrezen’ gevierd waarna in 1963 met de opening van het nieuwe stadhuis, een schepping van Prof. Ir. J.F. Berghoef, een belangrijke fase in de naoorlogse wederopbouw werd afgesloten.
Hengelo na 1960
Ook na 1960 bleef Hengelo groeien. Wel veranderde het karakter van de stad omdat vanaf de jaren zeventig de rol van de industrie als werkgever afnam en het belang van de zakelijke dienstverlening groeide. In de jaren zeventig kwamen woonwijken als de Woolder Es en Groot Driene tot stand. De verkeersproblematiek in en rond Hengelo vroeg intussen dringend om een oplossing. Het doorgaande verkeer naar Enschede werd om de binnenstad heen geleid. Met de aanleg van een ‘stadserf’ werd de binnenstad afgesloten voor doorgaand verkeer.
Over de vroegere E8-route, de verbindingsweg tussen Rotterdam en Oost-Europa en Scandinavië, perste het verkeer zich jarenlang dwars door Hengelo. In 1988 kwam daaraan met de aanleg van de ‘Kardinaalshoed', een deel van de A1, een eind. Deze nieuwe rijksweg betekende, samen met de A35, een belangrijke impuls voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein Westermaat tussen Hengelo en Borne. Aan de noordkant van de A1 werd met de woonwijken Hasseler Es, Slangenbeek en Vossenbelt voorzien in de woningbehoefte van de inmiddels ruim 80.000 inwoners tellende gemeente en werd een begin gemaakt met de ontwikkeling van Hart van Zuid, een 50 ha. groot gebied ten zuiden van de spoorlijnen, waar ooit Hengelo’s industriële hart klopte. Oude fabriekscomplexen beginnen hier als industrieel erfgoed een nieuw leven.